4
In het daaropvolgende uur verloor Will de omgeving uit het oog. Hij was zich er vaag van bewust dat ze over Times Square reden, over Columbus Circle; dat ze het donkere, naar alle kanten uitgedijde Natural History Museum passeerden en een paar rondjes door Central Park maakten, waar de brede banden van de camper een hele regen aan brosse blaadjes de nachtelijke lucht in wierpen. Hij luisterde zo aandachtig dat de stad bijna verdween.
Op Princeton was Henry Spence een wonderkind tussen de wonderkinderen geweest, een tiener die aan een ernstige vorm van vroegrijpheid leed. Het waren de jaren zestig, en terwijl de Koude Oorlog in volle gang was, studeerde Henry – in tegenstelling tot zijn medestudenten die hun hoge intelligentie inzetten in de natuurwetenschappen – talen en politieke wetenschappen. Hij leerde Mandarijn en Japans, en kon zich in het Russisch goed verstaanbaar maken. Hij deed als bijvak internationale relaties en doordat hij niet alleen uit een conservatief, welgesteld nest in Philadelphia kwam, maar ook nog eens oprecht en integer was, leek het alsof hij een fel knipperend bordje met rekruteer me op zijn rug had hangen in de ogen van de plaatselijke cia-agent. De docent Russisch wreef vergenoegd in zijn handen elke keer dat hij de bleke jongeman met het korte haar in de Ivy Club zag roken terwijl hij verdiept was in een boek.
Henry Spence was de jongste rekruut in de geschiedenis van de cia, en tot op de dag van vandaag is daar geen verandering in gekomen. Sommige oudgedienden praatten nog steeds over de geniale knul, die door de gangen in Langley paradeerde met zijn gigantische ego en bijpassende analytische denkvermogen. Het was waarschijnlijk onvermijdelijk dat hij op een gegeven moment benaderd werd door een onopvallende man in een pak, die hem een visitekaartje in de hand drukte waarop het logo van de Amerikaanse marine prijkte. Spence wilde uiteraard weten wat de marine van hem wilde, en door wat hij toen te horen kreeg, veranderde zijn leven voorgoed.
Will herinnerde zich dat ook hij verbaasd was toen Mark Shackleton hem vertelde dat Area 51 een marineoperatie was. Het leger had zijn eigen tradities en aan sommige werd halsstarrig vastgehouden, hoe idioot ook, en dit was er een van.
Will was te weten gekomen dat president Truman in 1947 James Forrestal, een van zijn naaste medewerkers die hij onvoorwaardelijk vertrouwde, opdracht gaf om een nieuwe, ultrageheime militaire basis in Groom Lake, Nevada, te bouwen in een afgelegen deel van de woestijn dat aan de Yucca Flats grensde. De cartografische aanduiding van de plek, Nevada Test Site – 51, werd al snel tot Area 51 afgekort.
De Britten hadden iets buitengewoon verontrustends gevonden tijdens een archeologische opgraving op het terrein van een eeuwenoud klooster dat de Vectis-abdij heette en zich op het eiland Wight bevond. Ze hadden hun doos van Pandora op een kiertje geopend en hem snel dichtgeslagen toen ze beseften wat ze gevonden hadden.
Clement Atlee, de Britse premier, riep de hulp van Winston Churchill in om de kwestie met Truman te bespreken en de Amerikaanse president ervan te overtuigen de schat aan materiaal over te nemen, omdat ze hun handen vol hadden aan de wederopbouw van Engeland en geen behoefte hadden aan een dergelijke monumentale afleiding.
Project Vectis was geboren.
Forrestal was staatssecretaris van Marinezaken toen hij de taak toebedeeld kreeg en het project bleef onder leiding van de marine staan alsof het ermee vergroeid was, waardoor Area 51 de droogste door land omgeven marinebasis ter wereld werd. De stuurgroep van Project Vectis, die onder de persoonlijke leiding van Truman stond, kwam met een ingenieus plan om het doel van Area 51 onder een dikke deken van desinformatie te verbergen en verzon een verhaal dat zestig jaar later nog steeds geloofd werd. Ze maakten gebruik van de ufo-gekte die het land in zijn greep hield en voerden een dramatisch toneelstukje op in Roswell, New Mexico, waarna ze het gerucht verspreidden dat de gloednieuwe basis in Nevada mogelijk iets te maken had met vliegende schotels en zo. Area 51 kon verder met zijn werkelijke missie en het goedgelovige publiek was niets wijzer geworden.
De staatssecretaris van Marinezaken van elke regering vormde in de praktijk het aanspreekpunt van het Pentagon voor alle zaken die betrekking hadden op de basis en was een van de handjevol functionarissen die wisten waar het heimelijke gedoe over ging. Het feit dat Henry Spence onder de neus van de cia was weggekaapt werd als een dusdanige coup beschouwd dat Spence vlak na zijn indiensttreding voor een kennismakingsbezoekje in het kantoor van de staatssecretaris werd uitgenodigd. Spence was nog zo ondersteboven van de onvoorstelbare waarheid over zijn nieuwe werk dat hij moeite had zich op het gesprek te concentreren en zich er later weinig meer van kon herinneren.
Will luisterde aandachtig toen Spence over zijn eerste dag in de woestijn vertelde, die hij diep onder de grond had doorgebracht in het Truman-gebouw, het hoofdcomplex van Area 51. Als nieuwe medewerker werd hij door zijn chef plechtig meegenomen naar de Kluisverdieping, waar humorloze gewapende bewakers, de Wachters, hem een immense gekoelde ruimte binnenleidden; een soort hightechkathedraal waar hij voor het eerst zevenhonderdduizend eeuwenoude boeken onder ogen zag.
De meest unieke en bizarre bibliotheek op aarde.
‘Meneer Spence, dit is de informatie waarmee u gaat werken,’ had zijn chef met een overdreven armgebaar aangekondigd. ‘Dit voorrecht wordt slechts aan weinigen verleend. We verwachten grootse dingen van u.’
En Spence begon aan zijn nieuwe leven.
Area 51 had meer gevonden dan een getalenteerde medewerker; ze hadden een fanaticus gevonden. Elke dag begaf hij zich ondergronds, en dat bijna dertig jaar lang.
Spence genoot met volle teugen van het privilege dat zijn oude chef had aangekondigd en van het feit dat hij deel uitmaakte van het meest exclusieve geheime instituut ter wereld. Zijn linguïstische en analytische vermogens kwamen volledig tot hun recht en binnen een paar jaar had hij de leiding over de afdeling China. Later werd hij bevorderd tot hoofd Aziatische Zaken, en hij was de meest onderscheiden analist in de geschiedenis van Area 51 toen hij met pensioen ging.
In de jaren zeventig verrichtte Spence baanbrekend werk en ontwikkelde hij een omvangrijke methode om persoonsgebonden data te verkrijgen door gebruik te maken van beschikbare, zij het primitieve Chinese databases en rudimentaire censusverslagen in combinatie met een uitgebreide inlichtingendienst die hij samen met de cia op poten zette. De volksverhuizingen en zuiveringen van Mao dwongen hem vaak op statistische modellen af te gaan; toch boekte hij al snel een groot succes. Al in 1974 voorspelde hij dat er op 28 juli 1976 een natuurramp zou plaatsvinden in het noordoosten van China, in het mijnstadje Tangshan, waarbij 255.000 mensen zouden omkomen. Zodra de aardbeving plaatsvond, kon president Ford uitgebreide noodhulp – die naar aanleiding van de voorspelling al verzendklaar stond – aanbieden aan premier Hua Guofeng, waardoor de Chinees-Amerikaanse betrekkingen in het post-Nixon-tijdperk verder verbeterden.
Het was een enerverende tijd voor Spence. Hij beschreef met morbide trots de opwinding die hij voelde toen de eerste verslagen over de dodelijke aardbeving Nevada bereikten en toen hij de vreemde blik op Wills gezicht zag, voegde hij eraan toe: ‘Het is niet zo dat ik die ramp veroorzaakte, ik voorspelde hem alleen.’
Spence was destijds een knap uitziende, eigenwijze jongeman die genoot van zijn leven als vrijgezel in het bruisende Vegas. Maar hij was nu eenmaal een rechtgeaarde conservatief en uiteindelijk voelde hij zich als een vis op het droge in de ‘nouveau riche’-stad en trok hij naar mensen van zijn eigen slag. In zijn countryclub ontmoette hij Martha, de dochter van een rijke projectontwikkelaar. De twee trouwden en kregen kinderen, die intussen allemaal volwassen waren. Hij was inmiddels opa, maar Martha was helaas aan kanker gestorven voor hun eerste kleinkind werd geboren. ‘Ik heb haar datum nooit opgezocht,’ hield Spence vol. ‘Waarschijnlijk was ik er wel mee weggekomen, maar ik heb het nooit gedaan.’
Niet lang na de aanslag op 11 september 2001 bereikte hij de pensioengerechtigde leeftijd en werd hij met pensioen gestuurd. Hij zou waarschijnlijk langer zijn gebleven als dat had gemogen, want zijn werk was zijn leven. Hij had een onstuitbare interesse in alles wat met Area 51 te maken had en droeg graag een steentje bij aan gesprekken, ook als ze niets met Azië te maken hadden. In de zomer van 2001 zorgde hij ervoor dat hij elke dag lunchte met mensen van de afdeling Amerika om theorieën uit te wisselen en voorspellingen aan te dragen over de gebeurtenissen die al snel aan drieduizend mensen in het World Trade Center het leven zouden kosten.
Toen hij met pensioen ging, was hij fysiek gezien oud, maar ook zeer rijk dankzij het familiefortuin van zijn vrouw. Haar dood bracht zijn gezondheid een zware slag toe en zijn levenslange gewoonte om twee pakjes sigaretten per dag te roken leverde hem longemfyseem op. Anabole steroïden en een voorliefde voor vet eten maakten hem dik. Hij kreeg nu extra zuurstof toegediend en kon zich alleen nog voortbewegen in een scootmobiel. Hij bekende dat hij na zijn pensionering nog twee grote passies had: zijn kleinkinderen en de 2027 Club.
De camper, die de ‘opabus’ werd genoemd, verschafte hem mobiliteit en de mogelijkheid om zijn familie te bezoeken, die door het hele land verspreid woonde.
Toen Spence klaar was met zijn verhaal, nam Alf Kenyon meteen het stokje over zonder Will de kans te geven iets te zeggen. Will had het gevoel dat hij gemanipuleerd werd. De mannen wilden hem hun levensverhaal vertellen om hem ergens voor klaar te stomen. Hij vond het niet leuk, maar was nieuwsgierig genoeg om erin mee te gaan.
Kenyon was de zoon van een presbyteriaanse predikant uit Michigan. Hij groeide op in Guatemala, maar was naar de VS gestuurd om te studeren. Op de universiteit in Berkeley werd hij een enthousiaste aanhanger van de protestbeweging tegen de Vietnam-oorlog en tijdens zijn studie Latijns-Amerikaanse wetenschappen groeide zijn hang naar radicalisme. Na zijn studie vertrok hij naar Nicaragua om de boeren te helpen in hun strijd tegen landonteigening onder het Somoza-bewind.
Aan het begin van de jaren zeventig begonnen de sandinistische rebellen steun te krijgen van de plaatselijke bewoners en onder hun leiding begon het tij zich tegen het Somoza-bewind te keren. Kenyon was een overtuigd sympathisant. Zijn werk in het Centrale Hoogland trok echter de onwelkome aandacht van regeringsgezinde milities en op een dag kreeg hij onverwacht bezoek in zijn dorpje van een aantrekkelijke jonge Amerikaan van ongeveer zijn leeftijd die Tony heette. Tony wist verdacht veel over hem en gaf hem het vriendelijke advies zich een beetje gedeisd te houden. Hoewel Kenyon een tikje naïef was, had hij wel door dat Tony een cia-agent was.
De twee jongemannen verschilden erg veel; op politiek en cultureel gebied stonden ze lijnrecht tegenover elkaar, en Kenyon stuurde hem nijdig weg. Een week later kwam Tony terug. Kenyon bekende aan Will dat hij dolgelukkig was geweest om Tony weer te zien en flapte er op opgewekte toon uit: ‘Ik geloof dat we geen van beiden beseften dat we homo waren!’
Will nam aan dat Kenyons verhaal over Tony niet alleen bedoeld was om zijn seksuele voorkeur kenbaar te maken en liet de man daarom rustig verdergaan met zijn omslachtige relaas.
Ondanks het verschil in hun politieke opvattingen werden de twee mannen vrienden: twee eenzame Amerikanen op tegenstrijdige missies in het tropische regenwoud, de een katholiek, de ander protestant, beiden vroom. Kenyon begon te beseffen dat een andere cia-agent hem waarschijnlijk voor de wolven zou hebben gegooid, maar Tony toonde oprechte bezorgdheid voor zijn veiligheid en waarschuwde hem zelfs voor een militaire operatie.
Vlak voor kerst 1972 maakte Kenyon plannen om een weekje in Managua door te brengen. Tony zocht hem op en smeekte hem niet naar de hoofdstad te gaan. ‘Echt, hij smeekte het me!’ vertelde Kenyon. Maar hij weigerde te luisteren, tot Tony hem iets vertelde wat zijn leven zou veranderen.
‘Op 23 december vindt er een ramp plaats in Managua,’ vertelde Tony. ‘Duizenden mensen zullen omkomen. Ga alsjeblieft niet.’
‘Weet u wat er op de dag gebeurde, meneer Piper?’ vroeg Kenyon.
Will schudde zijn hoofd.
‘De grote aardbeving van Nicaragua. Meer dan tienduizend mensen kwamen om, driekwart van alle gebouwen werd verwoest. Tony wilde niet zeggen hoe hij aan die informatie kwam, maar hij joeg me de stuipen op het lijf en ik ging niet. Later, toen onze band… hoe zal ik het zeggen… wat inniger werd, vertelde hij me dat hij geen idee had hoe het kwam dat onze regering wist wat er zou gebeuren, maar de voorspelling stond in het systeem en hem was verteld dat hij er blind op kon varen. Uiteraard was ik nieuwsgierig.’
Tony werd op een gegeven moment overgeplaatst en Kenyon vertrok uit Nicaragua toen de burgeroorlog in volle hevigheid losbarstte. Hij keerde terug naar Amerika om zijn doctorstitel aan de universiteit van Michigan te halen. Tony had Kenyons naam kennelijk vermeld in zijn rapporten en dat was ter ore gekomen van de rekruteringsofficieren van Area 51, die op zoek waren naar een specialist voor de Latijns-Amerikaanse afdeling, want op een mooie dag kwam er een marineofficier op bezoek in zijn appartement in Ann Arbor, die hem tot zijn grote verbazing vroeg of hij wilde weten hoe het kwam dat de regering op de hoogte was geweest van de aardbeving in Nicaragua.
Natuurlijk wilde hij dat weten. Hij beet in het aas.
Kenyon kwam een paar jaar na Spence in dienst van Area 51 en werd geplaatst op de afdeling Latijns-Amerikaanse Zaken. Spence en hij, allebei verstandsmensen die graag over politiek discussieerden, voelden zich tot elkaar aangetrokken en zochten elkaar al snel op tijdens de shuttlevluchten tussen Las Vegas en Groom Lake. In de loop van de jaren werd de vrijgezelle Kenyon min of meer geadopteerd door de Spence-familie, die hem uitnodigde voor feestdagen en familiebijeenkomsten. Toen Martha stierf, was Kenyon voor Spence een rots in de branding geweest.
Ze gingen op dezelfde dag in 2001 met pensioen. Na de laatste shuttlevlucht terug naar Las Vegas namen ze met vochtige ogen afscheid van elkaar in de EG&G-terminal op McCarran Airport. Spence vertrok naar zijn landhuis in Las Vegas en Kenyon verhuisde naar Phoenix om in de buurt van zijn enige familielid, zijn zus, te wonen. Hun gemeenschappelijk verleden en het lidmaatschap van de 2027 Club zorgden ervoor dat de twee mannen goede vrienden bleven.
Kenyon zweeg. Will verwachtte dat Spence het stokje weer zou overnemen, maar ook hij was stil.
Toen vroeg Kenyon: ‘Mag ik vragen of u een religieus man bent, meneer Piper?’
‘Dat mag u wel vragen, maar volgens mij gaat dat u niets aan.’
De man zag er beledigd uit. Will besefte dat de twee hem hun levensverhaal hadden verteld in de hoop dat hij op zijn beurt hetzelfde zou doen. ‘Nee, ik ben niet echt gelovig.’
Kenyon boog zich naar voren. ‘Henry ook niet. Ik vind het opmerkelijk dat iemand die van de Bibliotheek op de hoogte is niet religieus is.’
‘Iedereen heeft recht op zijn eigen mening,’ merkte Spence op. ‘Daar hebben we het al honderden keren over gehad. Alf bevindt zich in het kamp dat vindt dat de Bibliotheek het bewijs vormt van Gods bestaan.’
‘Er is geen andere verklaring.’
‘Ik wil die strijdbijl nu niet opnemen,’ zei Spence vermoeid.
‘Wat ik altijd heel frappant heb gevonden,’ zei Kenyon, ‘is dat ik ben opgegroeid met de ideale geloofsovertuiging. Als presbyteriaan leek ik ervoor gemaakt om de Bibliotheek in mijn spirituele leven op te nemen.’
‘Hij had wat graag een rol in de Reformatie gespeeld,’ grapte Spence.
Will begreep waar het naartoe ging. In het afgelopen jaar had hij daar zelf ook over nagedacht. ‘Predestinatie.’
‘Precies!’ riep Kenyon uit. ‘Ik was al een calvinist voor ik dat voor mezelf kon rechtvaardigen. Laten we het er maar op houden dat ik door de Bibliotheek binnen het calvinistische kamp het supralapsarisme aanhang. Zeer doctrinair.’
‘En zeer eigenwijs,’ voegde zijn vriend eraan toe.
‘Ik ben na mijn pensionering gaan studeren om tot predikant gewijd te worden. Ik ben ook bezig aan een biografie over Johannes Calvijn; ik probeer erachter te komen hoe hij tot zijn geniale theologie is gekomen. Het is dat Henry niet lang meer te leven heeft, anders zou ik dolgelukkig zijn. Alles is me duidelijk, en mooier kan toch niet?’
‘Hoe zit het met de 2027 Club?’ vroeg Will.
Spence aarzelde even achter het stuur toen het verkeerslicht op groen sprong; hij moest beslissen of hij nog een rondje door het park zou maken. ‘Ik neem aan dat u weet dat het laatste boek van de Bibliotheek eindigt op 9 februari 2027. Iedereen zonder vastgelegde overlijdensdatum is bhz, buiten het zicht. Iedereen die ooit in Area 51 heeft gewerkt, heeft eindeloos gespeculeerd over de vraag waarom de boeken zijn geëindigd en wie er in de eerste plaats verantwoordelijk voor was. Werd het werk van deze wijzen of monniken of helderzienden of buitenaardse wezens – ja, Alf, mijn verklaring is net zo goed als de jouwe – onderbroken door externe factoren zoals oorlog, ziekte of een natuurramp? Of schuilt er een andere, meer duistere reden achter die van belang is voor de mensheid? Zover we weten, is er nooit een officiële poging gedaan om het belang te achterhalen van het Zicht, zoals het wordt genoemd. Het Pentagon is altijd veel te druk bezig om de informatie van de Bibliotheek in hun eigen voordeel aan te wenden en informatie te verzamelen voor de inlichtingendiensten. Er staat ons nog een hoop ellende te wachten, immense rampen die over niet al te lange tijd zullen plaatsvinden, en daar zijn ze op gespitst. Eerlijk gezegd is het in Latijns-Amerika binnenkort zover. Misschien dat naarmate 2027 dichterbij komt die genieën in Washington zich eindelijk eens gaan afvragen wat er in vredesnaam op 10 februari gebeurt. Maar laat me u één ding vertellen, meneer Piper: de nieuwsgierigheid naar het Zicht verdwijnt niet wanneer je met pensioen bent. De 2027 Club werd in de jaren vijftig van de vorige eeuw opgericht door een aantal voormalige Area 51-werknemers, deels als gezelligheidsclub en deels als detectiveclubje. We houden het allemaal strikt geheim, omdat we in feite de voorwaarden voor ons pensioen schenden en zo, maar de menselijke nieuwsgierigheid valt nu eenmaal niet te beteugelen. We zijn zo nieuwsgierig als de pest en de enige mensen met wie we erover kunnen praten, zijn voormalige medewerkers. Daar komt nog bij dat het een goed excuus is om bij elkaar te komen en een paar borrels te drinken.’
De lange monoloog had een flinke aanslag op zijn longen gepleegd. Will zag dat Spence hijgde.
‘Dus wat is het antwoord?’ vroeg Will.
‘Het antwoord is…’ Spence liet even een dramatische stilte vallen, ‘… dat we het niet weten!’ Hij lachte luid. ‘Daarom rijden we rondjes door Manhattan en proberen we u te verleiden.’
‘Ik geloof niet dat ik jullie kan helpen.’
‘Wij denken van wel,’ merkte Kenyon op.
‘Luister eens,’ voegde Spence eraan toe, ‘we weten alles over de Doemsdag-zaak en Mark Shackleton. We kenden hem, niet dat we vrienden waren, begrijp me goed, maar we kenden hem wel. En als er iemand door het lint zou gaan, dan was het wel zo’n type als Shackleton. Een echte loser, als je het mij vraagt. Ik begreep dat u hem vóór die zaak al kende?’
‘Hij was mijn kamergenoot op de universiteit. In het eerste jaar. Hoe komen jullie aan die informatie over mij?’
‘Van de club. We hebben een gigantisch netwerk. We weten dat Shackleton de volledige Amerikaanse database naar buiten heeft gesmokkeld. We weten dat hij een rookgordijn heeft opgeworpen door een losgeslagen seriemoordenaar te verzinnen die in New York tekeerging.’
Kenyon schudde treurig zijn hoofd en merkte op: ‘Ik begrijp nog steeds niet hoe iemand zo wreed kan zijn om mensen briefkaarten te sturen waarop de datum van hun overlijden wordt aangekondigd!’
Spence nam het woord: ‘We weten waar het hem echt om ging: om geld te verdienen aan een verzekeringszwendel. We weten dat u hem ontmaskerd hebt. We weten dat hij levensgevaarlijk gewond werd door de Wachters. We weten dat de fbi u een pensioenregeling aanbood en dat u waarschijnlijk de rest van uw leven met rust zult worden gelaten. En daarom, meneer Piper, hebben we het sterke vermoeden, of beter gezegd, we weten bijna zeker dat u over iets beschikt waarmee u de overheid onder druk hebt gezet.’
‘En wat zou dat dan zijn?’
‘U beschikt over een kopie van de database.’
Heel even was Will in gedachten terug in Los Angeles. Hij was op de vlucht voor de Wachters en zat achter in een taxi terwijl hij gehaast een kopie van Shackletons database downloadde op een usb-stick. Shackleton: aan het wegrotten als een plant in een ellendige, afgelegen ziekenzaal.
‘Daar geef ik geen commentaar op.’
‘Er is nog meer,’ zei Kenyon. ‘Vertel hem de rest ook, Henry.’
‘Halverwege de jaren negentig raakte ik bevriend met een van de Wachters, Dane Bentley. We werden zulke goede vrienden dat hij me de ultieme Area 51-gunst bewees. Ik was bloednieuwsgierig. De enige mensen die toegang hadden tot de informatie die ik wilde, waren precies de mensen die ervoor moesten zorgen dat we geen toegang kregen! De Wachters zijn, zoals u weet, een stel meedogenloze kerels, maar deze man, Dane, was wat menselijker en overtrad de regels om een vriend ter wille te zijn. Hij zocht de datum van mijn overlijden op. 23 oktober, 2010. Destijds leek dat nog ver, heel ver weg. Maar nu is het ongemerkt bijna zover.’
‘Dat spijt me voor u.’
‘Dank u. Dat waardeer ik.’ Hij wachtte tot hij weer voor een rood verkeerslicht moest stoppen en vroeg toen: ‘Hebt u uzelf ook opgezocht?’
Will geloofde niet dat het nog langer nut had om te doen alsof hij van niets wist. ‘Ja. Gezien de omstandigheden vond ik dat ik geen andere keus had. Ik ben bhz.’
‘Mooi zo,’ zei Kenyon. ‘Dat is een hele opluchting voor ons, nietwaar, Henry?’
‘Zeker.’
‘Ik heb mijn datum nooit willen weten,’ zei Kenyon. ‘Ik laat dat liever aan God over.’
‘Waar het om gaat,’ zei Spence op energieke toon, terwijl hij zijn handen met een klap op het stuur liet neerkomen, ‘is dat ik nog tien dagen heb om achter de waarheid te komen. Ik kan het onvermijdelijke niet uitstellen, maar ik zal en moet het verdomme weten voor ik het loodje leg!’
‘Ik zie niet in hoe ik u kan helpen. Echt niet.’
‘Laat het hem zien, Alf,’ commandeerde Spence. ‘Laat hem zien wat we een week geleden hebben gevonden.’
Kenyon opende een dossier en haalde er een paar stukken papier uit, een geprinte versie van een website. Hij overhandigde de papieren aan Will. Het was een onlinecatalogus van het veilinghuis Pierce & Whyte in Londen, dat een veiling van antiquarische boeken aankondigde die gehouden zou worden op 15 oktober 2010 – overmorgen. Er zaten diverse kleurenfoto’s bij van kavel nummer 113, een dik oud boek met de datum 1527 op de rug gestempeld. Hij wierp een blik op de foto’s en de gedetailleerde beschrijving van het boek die eronder stond. Will las de tekst vluchtig door. Het kwam erop neer dat, hoewel het een uniek stuk was, het veilinghuis niet wist wat het was. De richtprijs was twee- tot drieduizend pond.
‘Is dat wat ik denk dat het is?’ vroeg Will.
Spence knikte. ‘Het was een algemeen bekend gegeven in Area 51 dat één boekwerk van de Bibliotheek ontbrak. Een boek uit 1527. Nu ik geen twee weken meer te leven heb, ontdek ik dat dit deel ineens bovenkomt op een veiling, verdomme! Ik moet het hebben! Dat verrekte boek heeft zes eeuwen lang ergens rondgeslingerd! Het enige ontbrekende deel uit een reeks van honderdduizenden boeken. Hoe komt het dat het zich niet bij de anderen bevond? Waar is het al die tijd geweest? Wist iemand wat het was? Misschien leren we er meer van dan van welk ander boek in de Kluis in Groom Lake ook. Ik wil niet op de zaken vooruitlopen, maar het is heel goed mogelijk dat dit boek de sleutel vormt tot het raadsel van 2027! Dat gevoel heb ik, meneer Piper. Dat gevoel heb ik heel sterk. En voor ik in de Hades afdaal, moet en zal ik dat raadsel oplossen!’
‘En wat heeft dat met mij te maken?’
‘We willen dat u morgen naar Engeland gaat om het boek voor ons te kopen op die veiling. Ik ben te ziek om te vliegen en Alf, die koppige hufter, weigert me alleen te laten. Ik heb al een retourtje eerste klas voor u geboekt. Vrijdagavond vliegt u terug en in Londen overnacht u in een luxe hotelsuite in Hotel Claridge’s.’
Will keek hem nors aan, wilde antwoorden, maar Spence gaf hem de kans niet.
‘Voordat u antwoordt, wil ik dat u weet dat ik nog iets anders wil, wat nog belangrijker voor me is. Ik wil die database zien. Ik weet mijn datum van overlijden, maar ik heb de dvo’s van mijn dierbaren nooit opgezocht. Wie weet heeft die klootzak van een Malcolm Frazier, moge Alfs God hem morgen halen, ons al in de smiezen. Misschien leg ik over tien dagen niet het loodje door die verrotte longen van me, maar door Fraziers mannetjes. En ik weiger van de aardsche warr’ling te worden bevrijd, zoals Hamlet het zou uitdrukken, zonder te weten of mijn kinderen en kleinkinderen bhz zijn. Ik wil weten of ze veilig zijn. Ik wil dat wanhopig graag weten. Als u die dingen voor me doet, meneer Piper, het boek halen en me de database geven, maak ik een rijk man van u.’
Will schudde zijn hoofd al voordat de man was uitgesproken. ‘Ik ga morgen niet naar Engeland,’ liet Will op vlakke toon weten. ‘Ik kan mijn vrouw en zoon niet op zo’n korte termijn achterlaten. En ik kom niet aan die database. Dat is mijn verzekeringspolis. Ik zet de veiligheid van mijn gezin niet op het spel om uw nieuwsgierigheid te bevredigen. Het spijt me, maar ik peins er niet over, hoewel ik uiteraard best een rijk man zou willen zijn.’
‘Neem uw vrouw dan mee. En uw zoon ook. Ik betaal alles.’
‘Ze kan niet zomaar vrij krijgen van haar werk. Vergeet het maar.’ Hij stelde zich voor hoe Nancy zou reageren en werd niet blij van het beeld dat voor zijn geestesoog verscheen. ‘Dus sla maar rechts af naar Fifth Avenue en breng me naar huis.’
Spence wond zich op en begon te tieren en te razen. Hij moest meewerken! Er was bijna geen tijd meer! Begreep hij dan niet dat ze wanhopig waren!
Spence kreeg een enorme hoestbui en begon zo te hijgen dat Will bang was dat hij de macht over het stuur zou verliezen en frontaal op een geparkeerde auto zou knallen.
‘Henry, kalmeer toch!’ smeekte Kenyon. ‘Zeg niets meer en spaar je krachten. Laat mij het woord maar doen.’
Spence kon sowieso geen woord meer uitbrengen. Hij liet het moede hoofd hangen en gebaarde dat Kenyon het moest overnemen.
‘Oké, meneer Piper. We kunnen u niet dwingen iets tegen uw wil te doen. Ik dacht al dat u er niet bij betrokken wilde raken. We zullen een telefonisch bod uitbrengen op het boek. Mogen we dan ten minste het boek vrijdagavond door een koerier op uw adres laten afleveren? Dan halen we het daar op. Zou u intussen misschien de rest van Henry’s genereuze aanbod nog eens willen overdenken? Hij wil niet de volledige database hebben, alleen de dvo’s van een stuk of tien mensen. Alstublieft, slaap er een nachtje over.’
Will knikte, zweeg de rest van de rit, en concentreerde zich op Spence’ hijgende ademhaling en het sissende geluid van de zuurstof die via de slangetjes zijn neus in werd geblazen.
Malcolm Frazier schrok op datzelfde moment met een frons wakker en had een paar tellen nodig voor hij wist waar hij was, en dat was niets voor hem. De aftiteling van de film die tijdens de vlucht was vertoond rolde over het scherm en de oudere vrouw in de middelste stoel tikte op zijn granieten schouders omdat ze langs hem heen wilde om naar het toilet te gaan. De stoelen in de toeristenklasse waren niet berekend op zijn grote, gespierde lijf en zijn rechterbeen voelde aan als een dood gewicht. Hij stond op, voelde zijn been met een tintelend, pijnlijk gevoel weer tot leven komen en vervloekte zijn superieuren omdat ze te gierig waren om hem businessclass te laten reizen.
Het klusje dat hem was opgedragen, stond hem van geen kanten aan. Hij vond het belachelijk dat de chef Operationele Beveiliging van Area 51 op pad werd gestuurd om een boek op een veiling te kopen. Zelfs dit boek. Waarom hadden ze niet zo’n sullige computerfreak gestuurd? Hij zou met alle liefde een van zijn Wachters hebben meegestuurd als oppas. Maar nee. Het Pentagon wilde per se hém. Helaas wist hij waarom.
De Caracas-gebeurtenis: nog dertig dagen tot het uur U, en de klok tikte door.
Een van de voorspellingen die Area 51 had voortgebracht, zat eraan te komen, maar deze was anders. De gebruikelijke defensiestrategie werd niet in stelling gebracht. Ze wilden juist van de data gebruik maken en in het offensief gaan. Het Pentagon was er zo goed als klaar voor. De gezamenlijke stafchefs zaten constant in overleg. De vice-president had persoonlijk de leiding van de taskforce op zich genomen. De voltallige Amerikaanse regering drong erop aan. Het boek had niet op een slechter moment boven water kunnen komen. In Groom Lake had geheimhouding de hoogste prioriteit, maar niemand wilde het over een mogelijk veiligheidslek hebben met nog een maand te gaan tot Operatie Helpende Hand.
Helpende Hand!
Welke spindoctor van het Pentagon had dat in jezusnaam bedacht?
Als het ontbrekende boek in handen van een of andere suffe student kwam, zouden er allerlei vragen gesteld kunnen worden, en Joost mocht weten wat er dan allemaal aan het licht zou komen.
Dus Frazier begreep donders goed waarom hij het klusje had gekregen. Toch wilde dat nog niet zeggen dat hij er blij mee was.
De piloot liet weten dat ze de kust van Ierland naderden en over twee uur op Heathrow zouden landen. Aan zijn voeten stond een lege leren tas, die speciaal op maat was gemaakt voor het boek en aan de binnenkant van een beschermende laag was voorzien. Hij kon niet wachten tot hij terug was in Nevada met het kostbare boek veilig in zijn door de overheid verstrekte schoudertas.